Blauwe oceaan Helder water is blauw.
Deze kleur is erg zwak, dus in een klein glas is het onzichtbaar. Maar als we water in een enorm glazen aquarium gieten, zien we een duidelijke blauwe tint van water.
Wat bepaalt de kleur van water?
De kleur van water hangt af van de kenmerken van de opname en reflectie van licht door watermoleculen. Wit licht, bijvoorbeeld zonnig, kan worden ontbonden in de samenstellende kleuren. De combinatie van deze kleuren wordt het spectrum genoemd. Het spectrum van wit licht bestaat uit regenboogkleuren. Watermoleculen absorberen licht in het roodgroene deel van het spectrum. De stralen van het blauwe deel van het spectrum worden gereflecteerd door moleculen. Daarom nemen we de kleur van water waar als blauw.
In natuurlijke reservoirs kan de kleur van water echter zeer divers zijn. In het midden van de oceaan heeft het water een diep donkerblauwe, bijna paarse kleur. Langs de kustlijn variëren de watertinten van blauw tot groen en geelgroen. Waarom is er zo'n verschil? Een verscheidenheid aan tinten hangt af van wat voor soort deeltjes in het water hangen en wat de diepte van het reservoir is.
Bij de kust is het oceaanwater gevuld met kleine drijvende planten en organische deeltjes die het land binnenkomen. Net als hun terrestrische tegenhangers bevatten waterplanten, fytoplankton genaamd, chlorofyl. Chlorofyl absorbeert de stralen van de rode en blauwe delen van het spectrum en reflecteert groen licht. Daarom heeft water nabij de kust vaak een groene tint.
Waterkleur en diepte
De diepblauwe wateren van de oceaan zijn als verlaten witte woestijnen - en hier en daar is er maar heel weinig leven. Als je vanuit de ruimte kijkt, kun je zien welke oceanen in overvloed aanwezig zijn in het leven en welke niet. Groene wateren, zoals de tropische jungle van de continenten, zijn gevuld met leven. Het diepblauwe water is arm aan leven en lijkt op de witte, levenloze woestijnen van het land.
De absorptie van licht door in water zwevende deeltjes verandert de perceptie van kleur, zelfs onder water. Stel je voor dat je in een gele onderzeeër duikt. Dicht bij het oppervlak ziet uw onderzeeër er precies uit in de oorspronkelijke kleur - geel. Hoe dieper je duikt, hoe groter de afstand die het licht moet afleggen van het oppervlak om de onderzeeër te bereiken.
Wanneer het zinkt tot een diepte van 30 meter, worden de meeste stralen van geel, oranje en rood geabsorbeerd door watermoleculen. De stralen van de blauwe en groene delen van het spectrum bereiken de boot. En je onderzeeër ziet er niet geel uit, maar blauwgroen. Als je nog dieper duikt, worden groene stralen afgesneden. De onderzeeër ziet er nu dofblauw uit.
Het troebele water van de oceaan, waarin organische resten zweven, absorbeert meer licht dan helder, helder water. Daarom komt duisternis sneller wanneer het wordt ondergedompeld in modderig water.